Letterlijk vertalen
Bij het vertalen hielden de predikanten zich nauwkeurig aan de door de synode opgestelde richtlijnen. De vertalers moesten allereerst zo letterlijk mogelijk de oorspronkelijke tekst weergeven, omdat de Dordtse vaderen volgens de acta van de synode in de Hebreeuwse en Griekse grondtekst ‘het Woord van de soevereine God, de taal van de Heilige Geest Zelf zagen’. In artikel 3 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis belijdt de kerk ‘dat dit Woord Gods niet is gezonden noch voortgebracht door den wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben [het] gesproken, gelijk de heilige Petrus zegt’.
Daarom moesten de vertalers zorgvuldig bij de oorspronkelijke tekst blijven. Ook de manier van spreken van de oorspronkelijke talen moest men zoveel mogelijk behouden. Alleen als dat strikt nodig was om tot een juiste vertaling te komen, mocht men woorden toevoegen. Deze woorden moesten wel in een ander lettertype worden geplaatst. Hierdoor kan de bijbellezer zien, dat het geen woorden waren die in de grondtekst voorkwamen, maar dat het ging om noodzakelijk door de vertalers toegevoegde woorden. In onze huidige bijbeluitgaven zijn deze woorden schuin gedrukt. Het geeft aan hoe nauwgezet deze door de Heilige Geest verlichte (geïllumineerde) vertalers het oorspronkelijke geïnspireerde Woord des Heeren overzetten in de Nederlandse taal.
Zo nodig mochten de vertalers ‘in de kant’ korte verklaringen opnemen ‘van de overzetting in duistere plaatsen’. Deze kennen wij als de kanttekeningen, die een ernstige en waardige toon ademen. Het vertaalwerk werd steeds in gemeenschappelijke vergaderingen vergeleken, ‘altoos nae aenroepinge van Godes Name’.
Jarenlang is er aan het vertalen van de Bijbel gewerkt. Uit oude stukken blijkt dat het een zware arbeid is geweest, die men in diepe afhankelijkheid heeft mogen verrichten. In de jaren 1634 en 1635 kwamen verschillende andere predikanten naar Leiden om het vertaalwerk (als benoemde revisoren) nauwkeurig na te kijken.