Kerk en staat
Prof. C.C. de Bruin schreef in het boek De Synode van Dordrecht (1987): ‘Talloze malen ter perse gelegd, werd de Statenbijbel hèt boek voor kerk, huisgezin en school. In menig gezin maakte de Statenbijbel, somtijds tezamen met de psalmberijming, de werken van de Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus en van Jacob Cats en de Historie der martelaren het enig boekenbezit uit. De Bijbel bleef geen gesloten boek. Men las en herlas het. En als de voorgeschiedenis van de Statenbijbel in het vergeetboek dreigde te geraken, waren daar altijd het Martelaarsboek en de verhalen van ouders en grootouders om de herinnering levendig te houden aan het lijden en strijden van onze vaderen.’
Dat de overheid het in die tijd ernstig nam met ‘de hand te houden aan de heilige kerkendienst’ (artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis) blijkt niet alleen uit het bekostigen van de Bijbel, maar ook uit het bewaken van de herdrukken. De Staten-Generaal hadden besloten dat het octrooi (toestemming) de eerste vijftien jaar bij de vertalers berustte.
Na vele vergaderingen droegen de vertalers hun rechten over aan de Leidse burgemeesters. Deze hebben toen een octrooi voor de periode van vijftien jaar afgesloten met de weduwe van Hillebrant Jacobsz. van Wouw, Machtelt Aelbrechtsdr. van Leuningen. De weduwe Van Wouw liet de druk van de Bijbel vervolgens uitvoeren door Pauwels Aertsz. van Ravesteyn. Deze boekdrukker moest dan wel vanuit zijn vestigingsplaats Amsterdam naar Leiden verhuizen.
Van Ravesteyn heeft vele Bijbels gedrukt. Van hem is ook de editie 1657, waarin alle door de kerkelijke vergadering vastgelegde drukfouten zijn gecorrigeerd. Deze editie geldt als de meest nauwkeurige Statenbijbel.
In de loop van de tijd mochten ook andere drukkerijen de Statenbijbel uitgeven. Zo verschenen in Amsterdam, Haarlem, Gouda en Dordrecht Bijbels uit eigen stad. Op de fraaie titelpagina van de Bijbel werd onderaan een prent van het betreffende stadsbeeld opgenomen. Voorwaarde tot nieuwe drukken was wel, dat de overheid toestemming moest geven. Hierdoor konden kerk en overheid toezien op de verschijning van Bijbels die voor wat betreft de inhoud precies eender zouden zijn als de originele Statenbijbel. De overheid achtte de handhaving van het zuivere Woord Gods een zaak van landsbelang.
Ten gevolge van de Franse Revolutie werd de bijzondere band tussen kerk en staat verbroken. Voortaan gingen kerk en overheid gescheiden wegen. De overheid zou ook de Bijbel niet langer meer beschermen. Echter, ondanks alle boze raadslagen die tegen ’s Heeren heilig Woord bedacht worden (Zondag 48 van de Heidelbergse Catechismus), is de Statenbijbel in onze huizen, scholen en kerken gebleven. De Heere Zelf bewaart Zijn Woord.